• Home
  • Bijbelboek
  • Kerkelijk Jaar
  • Thema
  • Oude Testament
  • Nieuwe Testament
  • Catechismus
  • Jongeren
  • Links
  • Contact

Leespreken.nl

Lees een preek online

You are here: Home / Dankdag / Preek Psalm 50:14: Offer Gode dank (dankdag)

Preek Psalm 50:14: Offer Gode dank (dankdag)

Download PDF preek Psalm 50:14: Offer dank aan God
preek dankdag, dankdagpreek, leespreek psalm 50 offer gode dank betaalt allerhoogste geloften roep aan dag benauwdheid

Tekst preek Psalm 50:14:
Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften. En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?

Thema preek Psalm 50:14: Offer dank aan God
Onze dankbaarheid in Gods weegschaal gelegd
1. dank ijverige christen
2. dank uiterlijke christen
3. dank ware christen

Luister preek Psalm 50:14: Offer dank aan God

https://www.leespreken.nl/wp-content/uploads/files/mp3/preek-dankdag-psalm-50-offer-gode-dank.mp3

Liturgie dienst
Psalm 80: 1, 3
Lezen Psalm 50
Psalm 50: 1, 4, 5, 6
Psalm 50: 9
Psalm 69: 13, 14

Categorie: Dankdagpreken
– Preek Hosea 2:4-13: Gods onbegrijpelijke zorg
– Preek Lukas 17:11-19: Genezing tien melaatsen
Lees meer:
– Kanttekeningen bij Psalm 50


LEES PREEK ONLINE:

Onze dankbaarheid in Gods weegschaal gelegd
Ds. J. IJsselstein – Psalm 50 – Dankdag

Ware dank, daar gaat het over in Psalm 50. Het is een psalm van Asaf, een tijdgenoot van koning David. Hij was leider van koor en muziek en tegelijkertijd ziener en profeet.
En hij plaatst ons vanavond in gedachten in een bijzondere en persoonlijke ontmoeting met God. In een moment waar God Zich vertoont aan Zijn volk. Een moment waarop Hij Zich openbaart en gaat spreken tot Zijn volk. Zoals de Heere destijds (en daar doet alles aan denken) sprak tot het volk Israël bij de berg Sinaï.
Zo spreekt de Heere vandaag tot ons, tot u en tot mij.
De God der goden, de HEERE spreekt en roept de aarde, van de opgang der zon tot aan haar ondergang, zo staat het in vers 1.

We staan in deze dienst stil bij Psalm 50.
Het thema voor de preek is:
Onze dankbaarheid in Gods weegschaal gelegd.

Er zijn drie aandachtspunten. We letten op:
1. De dank van de ijverige christen
2. De dank van de uiterlijke christen
3. De dank van de echte christen
Dus als eerste:

1. De dank van de ijverige christen
Gemeente, Asaf roept ons in Psalm 50 als het ware op in een persoonlijke ontmoeting, in een persoonlijke confrontatie, met God, de Verbondsgod van Israël. De Verbondsgod van de Sinaï, waar Hij in het verleden ook sprak tot Zijn volk.
Asaf daagt u en mij in die persoonlijke ontmoeting voor God, voor de troon van Gods gericht.
Dus kijk in gedachten geen moment meer opzij naar iemand anders.
God spreekt tot u!

Uit Sion (zegt vers 2), de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende.
God verschijnt met eer en heerlijkheid. Blinkend in schitterende glorie.
Onze God (vers 3) zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen.
Hij spreekt tot u en tot mij. Het vuur van de bliksem gaat voor Hem uit, zoals destijds bij de Sinaï. De bliksem rolt en klatert door de lucht, tot aan het einde van de hemel.
En Zijn heerlijkheid verteert als vuur! En een geweldige stormwind verbeeldt hier de aanwezigheid en het dreigende oordeel van de almachtige God.

De woorden die Asaf in deze psalm uitspreekt zijn geladen met een buitengewone kracht. Hij zal roepen tot de hemel van boven (vers 4) en tot de aarde, om Zijn volk te richten. Hemel en aarde worden opgeroepen tot getuigen in dat persoonlijke gericht.
Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten (vers 5), die Mijn verbond maken met offerande.
Mijn gunstgenoten, de kinderen van het verbond, dat Ik, de Heere met hen maakte.
Maar er ligt bittere ironie in deze woorden! Het is een gepijnigde uitdrukking, met een ondertoon van dreiging.
In al deze verzen ligt het accent op het verbond van God, dat zij (het volk) verbroken hebben. Maar God houdt hen eraan. Leest u maar terug in vers 3: Onze God; vers 4: Zijn volk; vers 5: Mijn gunstgenoten; vers 7: Mijn volk.
Hier spreekt de God van het verbond. En bij dat verbond hoort de dreiging van de wraak van het verbond. Luister maar naar vers 6: De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. En in vers 7 lezen we: Hoor, Mijn volk, en Ik zal spreken; Israël, en Ik zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God.

God, de rechtvaardige Rechter, de God van het verbond, weegt onze dank heel persoonlijk.
Kijk niet opzij, denk niet aan iemand anders. God spreekt tot u!
Tot u, ijverige christenen, die ijverig opkomt voor de dienst van God, voor de ware leer. Tot u, die de geboden stipt houdt.
Maar, u kunt die geboden wel heel nauwgezet houden, maar toch: u mist iets.
God zegt in vers 8: Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandoffers zijn steeds vóór Mij. U minacht Mijn inzettingen niet, en u veracht Mijn geboden ook niet. Wat dat betreft, wat uw brandoffers betreft, blijft u niet in gebreke. U bent stipt in het houden van de wet, nauwgezet in het houden van Mijn inzettingen, wetten en regels. Maar Ik mis iets. U komt op dankdag met een offer, met een groot offer.
Maar Ik, de Heere, mis iets.

Kijk maar in de volgende verzen. Vers 9: Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien. Vers 10: Want al het gedierte des wouds is Mijne, de beesten op duizend bergen.
De toon wordt scherper. ‘U denkt toch niet’, zegt God, tegen u, tegen mij, ‘dat Ik uw offers nodig heb?’ De offers die u brengt heb Ik helemaal niet nodig, want alles is van Mij! U denkt toch niet dat Ik het nodig heb dat u zo stipt bent, en dat u zich zo aan de regels houdt? U denkt toch niet dat al die offers voor Mij bestemd zijn? Want, vers 11: Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij.’
‘Alles is van Mij’, zegt God. ‘U hoeft Mij op deze dankdag helemaal niets te brengen. U hoeft Mij niet zogenaamd te bevoordelen.’ Met de heimelijke hoop in uw hart dat u iets terug zult krijgen in de toekomst.
‘Ik zit niet te wachten’ zegt God persoonlijk tegen u en tegen mij, ‘op uw complimentjes, op uw schouderklopjes.’ En vervolgens denkt u diep in uw hart dat God u dan schuldig is in het komende seizoen wéér te helpen.
Zo Mij hongerde (vers 12 en 13), Ik zou het u niet zeggen; want Mijne is de wereld en haar volheid. Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? De toon wordt cynisch, spottend. ‘U denkt toch niet, mensen, dat u Mij te eten en te drinken moet geven met uw offers en met uw godsdienst? Ik, de Heere, heb uw offers niet nodig. Die offers zijn niet voor Mij, die zijn voor uzelf!’
En dat is nu juist wat u nog mist! Maar dat ziet u niet’, zegt God. ‘En daarom, als Ik al die offers van u en al die godsdienst weeg…’ U zegt: ‘nou, dan kom ik er goed af, want ik houd me stipt aan alles! Ik ben rechtzinnig in de leer, ik ben ijverig in de dienst van de Heere, ik strijd voor de oude waarheid, en mijn dank is niet gering, hor’.
Maar God zegt echter tegen u: ’Gewogen, gewogen, maar te licht bevonden. Weet u waarom? Ik, de Heere, mis iets. Ik mis uw hart. In uw hart denkt u dat Ik al die offers van u nodig heb, maar u vergeet dat u Mijn offer nodig hebt. Ik mis iets in al uw godsdienst, namelijk een gebroken hart en een verslagen geest. Een hart, een geest die roept om Mijn offer. U neemt (vers 16) Mijn verbond in uw mond, maar uw hart is ver, ver van Mij vandaan.’
Met andere woorden gezegd: ’Ik ken u niet. U denkt wel dat u Mij dient met al die offers, maar u dient Mij niet in geest en waarheid. Uw mond is vol van Mijn wetten en van Mijn inzettingen en u berispt en beoordeelt en veroordeelt anderen misschien wel.’
‘Maar’, zegt God zegt op deze dankdag, kijkend naar al die godsdienst: ‘Ik mis iets!’

God zegt dit persoonlijk tegen u. Kijk eens in uw hart. God zegt: ‘Ik zie u nooit in de binnenkamer. Ja, ik hoor van alles uit uw mond, maar Ik hoor nooit vanuit de diepten van uw hart dat smeekgebed: O God, wees mij zondaar genadig! U praat wel over Adam, en over de erfzonde en over dadelijke zonden, maar u zegt het alleen met uw mond. ‘Maar’, zegt God, ‘Ik zie in uw hart dat het u nooit tot zonde geworden is. U praat wel over Mijn raad en Mijn verkiezend welbehagen, maar Ik zie in uw hart dat het u nog nooit tot een wonder geworden is, dat u überhaupt nog ademt en leeft. Ik hoor u nooit zuchten. Ja, Ik zie uw offers wel, en Ik hoor ook van alles, maar Ik zie u nooit zuchten en Ik hoor u nooit smeken om genade. Ik hoor u nooit roepen vanuit een verbroken hart en vanuit een verslagen geest. En Ik zie geen begeerte in uw hart, geen verlangen naar Mijn offer, naar het offer van Mijn Zoon Christus Jezus. En omdat u – ijverige christenen – dat offer veracht en daar niet naar vraagt, de aanbieding daarvan wegwuift en in de wind slaat, omdat u alleen maar bezig bent met uw eigen offers en met uw eigen werk, daarom is al dat ge-offer van die zogenaamde godsdienst niets anders dan een diepe belediging van Mijn hoogste majesteit. U tergt Mij!’
Dat kan, Als je een ijverig christen bent, een vroom kerkmens – althans voor het oog – maar dat God zegt: ‘U tergt Mij met uw godsdienst en met uw vroomheid.’

Maar het kan ook anders liggen. We denken daarover in ons tweede punt:

2. De dank van de uiterlijke christen
Kijk niet opzij en denk aan niemand anders, God spreekt tot u!
Ook in vers 16: Maar tot de goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?
Met andere woorden: ‘U lijkt wel vroom, u praat wel vroom, u ziet er wel vroom uit, en u doet wel vroom, maar u bent goddeloos. Wat praat u over Mijn geboden, maar volbrengt ze niet? U weet toch wel dat het er niet om gaat wat je zegt, en wat je allemaal te vertellen hebt, maar dat het erop aankomt wat je doet?’ Want de Heere Jezus heeft gezegd: Zo zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen. Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is (Mat.7:20-21).

Vers 17: Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u heenwerpt. ‘Als Ik u tegenkom met ziekte, met tegenspoed, met roepstemmen, dan gaat u gewoon door. U praat wel over Mij, u belijdt Mij wel zogenaamd, en u zegt ook dat u voor Mij vecht, maar het is gewoon niet waar. U werpt Mijn woorden achter uw rug, u gooit ze weg.’
U maakt er misschien wel een gewoonte van om andere mensen te onderwijzen, te berispen, te bekritiseren, misschien bent u wel druk met het veroordelen van anderen, maar, zegt God, tegen u, tegen mij: ‘U laat zich niet door Mij onderwijzen. U wijst Mijn woorden af en uw leven doordeweeks laat zien dat Ik, de God van het verbond, geen waarde heb voor u.’
De zonde is heel dichtbij, hier in de kerk.
God ziet het, God weet het.

Vers 18: Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. Het is alsof de Heere wil zeggen: ‘Denk nu niet dat je die offers en die godsdienst kunt gebruiken als compensatie, als wisselgeld voor je zonden.’ Zoals in Spreuken 7 vers 13 en 14 staat over die prostituee: Zij greep hem aan – die klant – en kuste hem; sterkte haar aangezicht, en zei tot hem: Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald.
‘Denk nu niet’, zegt de Heere, ‘dat uw bidden, uw Bijbellezen en uw offers kunnen gelden als wisselgeld, als compensatie voor uw zonden. Want dan denkt u weer dat Ik uw offers nodig heb. Maar dat is niet zo. U hebt Mijn offer nodig!’
Bidden, belijden, Bijbellezen, praten over de dienst van de Heere, danken op dankdag, en tegelijk leven in diefstal, overspel, digitale diefstal, digitaal overspel…, zo staat het hier toch?
De zonde is heel dichtbij, hier in de kerk.
De Heere ziet het, God weet het.

Vers 19: Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog.
Het gaat hier niet over goddeloze wereldse mensen, het gaat hier over goddeloze kerkmensen. Netjes, voorbeeldig, verbondskinderen, kinderen ten doop gehouden, misschien wel ten avondmaal gaand, recht in de leer, strijdend voor de waarheid…
Maar God zegt (God die in het verborgen ziet): ‘Uw mond lastert uw naaste.’ Letterlijk staat er zoiets als: u geeft uw mond vrij spel, u praat zelf of met anderen over anderen. U klopt niet aan bij die ander, u belt niet als u bezwaren hebt tegen wat hij of zij zegt of doet. Nee, u gaat samen met vrienden of bekenden praten over die ander.
Dat heet lasteren, ‘uw naaste lasteren’. En ondertussen – zo zijn we toch? – groeit onze eigenwaarde en we zeggen met de broers van Jozef: Wij zijn vroom (Gen. 42:11).
Psalm 50 zet al deze dingen naast elkaar. Het is allemaal even erg, even schadelijk en Godonterend: overspel plegen, stelen, je naaste lasteren en roddelen.
Uw tong, staat er, koppelt bedrog. Dat betekent: u koppelt het ene bedrog aan het andere; u knoopt het ene bedrog vast aan het andere.
De zonde is heel dichtbij, hier in de kerk. God ziet het, en de Heere weet het.

In vers 20 lezen we: Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder, tegen de zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Liegen, zelfs tegen degenen die heel dichtbij staan; een broer, een zus, een broeder of een zuster in de kerk.
U zegt misschien: ‘Ja maar, ik heb er reden toe, ik kom oprecht voor de waarheid op, tegen het kwaad in de wereld en voor het behoud van de kerk.’
Ja, u hebt – zoals de Bijbel het zegt – vele vonden gezocht (Pred.7:29), heel veel uitvluchten.

Maar, lieve mensen, ik weet hoe het werkt. Want vroeger heb ik ook zo geleefd. Toen ik jonger was dacht ik: ik ben goed, en ik had heel veel commentaar op andere mensen. ‘Ik ben goed en anderen slecht.’ En daarom zeg ik vandaag zo scherp tegen u: wij lijken op elkaar! Maar het is gevaarlijk en het verwoest je ziel! Je trapt de Heere op Zijn hart. Breek ermee en vindt genade voor uw ziel.
Johannes schrijft in alle ernst: Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft (1 Joh. 3:10). Wie zijn broeder niet liefheeft, is een kind van de duivel. Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben (1 Joh. 3:11).
Dat gaat niet over praten, maar over doen!
De zonde is heel dichtbij.
Hier in de kerk. God ziet het, en de Heere weet het.

Deze dingen doet u – zegt vers 21 – en Ik zwijg; gij meent dat Ik ten enenmale ben gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen. Dat wil zeggen: Ik zal uw zonden één voor één u voor ogen stellen.
‘U doet het’, zegt God. Zo bent u, zo ben ik. En, zegt God: ‘Ik weet het, Ik zie het en Ik zwijg.’ O, zie toch, God-vergetende mensen, het geduld van de hoogste Rechter! Hij zwijgt. Dat wil zeggen: Hij voert niet direct Zijn oordeel uit. Groot is het geduld van de rechtvaardige God, voor ijverige christenen en uiterlijke christenen die Hem tergen en op Zijn hart trappen. Maar, wat maken wij van Zijn geduld toch een verkeerd gebruik!

Jongens en meisjes, het is hetzelfde als wanneer je thuis iets verkeerds hebt gedaan. Je denkt bij jezelf: papa en mama zeggen helemaal niets, misschien hebben ze het niet gezien, of misschien zien ze het over het hoofd, of zijn ze het vergeten. Laat ik ook lekker doen alsof mijn neus bloedt, dan gaat het misschien wel voorbij…

Asaf zegt: ‘U denkt dat de Heere precies zo is.’ God zegt: ‘U denkt dat Ik net zo ben als u.’ Maar wat een dodelijke vergissing is dat! God geeft ons tijd om ons te bekeren, om onze knieën te buigen, om onze zonden te belijden, en te laten. En ondertussen denkt u: ik zie niets, ik hoor niets, ik merk niets, het zal wel overwaaien… En u gaat door.
En uw hart wordt steeds harder. Terwijl God niets vergeet. Want er staat: Ik zal u straffen en zal het ordentelijk – een voor een – voor uw ogen stellen. Ik kom erop terug, en Ik zal u één voor één laten zien wat andere mensen niet weten. Wat u deed, de offers die u bracht, Ik zal ze u één voor één laten zien.
De offers die u misschien als wisselgeld of compensatie voor uw zonden had gedacht. Ik zal het u één voor één laten zien.
Die erfzonde die u altijd wel noemde, maar zelf helemaal niet kende.
Uw dadelijke zonden, één voor één. Uw zonden tegen de wet, één voor één. Uw zonden tegen het evangelie, één voor één. De zonden tegen de eerste tafel, de zonden tegen de tweede tafel, de zonden van toen je nog heel klein was, de zonden van toen je groter werd, de zonden van toen je oud geworden was, allemaal zal Ik ze één voor één voor uw ogen stellen.

Verstaat dit toch – vers 22 – gij God vergetenden; opdat Ik niet verscheure en niemand redde.
Wat is dit toch een welgemeende klop op de deur van uw hart, op de deur van uw geweten! Hoor toch, God vergetenden. Luister toch, wees toch gehoorzaam! En bedenk u toch bijtijds, voordat het te laat is. Voordat er letterlijk geen redden meer aan is. Nu is er nog redden aan. God zegt: ‘Uw offers heb Ik niet nodig, Ik heb een offer voor mensen zoals u!’
Kerkmensen, precies zoals ik vroeger was en ook ten diepste ben, levend in diepe en vrome vijandschap tegen God. Vergeet toch op deze dankdag al uw eigen offers. U hebt Gods offer nodig! En er is genade beschikbaar voor u! Wat u ook gedaan hebt, wie u ook bent voor God. Er is redding beschikbaar: een Heiland, een Zaligmaker van vrome, godsdienstige vijanden.
We zingen nu eerst Psalm 50 vers 9.

“Verstaat dit toch, vergeters van Gods wet,
Opdat Ik niet verscheur’, en niemand redd’.
Wie ‘t dankbaar hart Mij biedt ter offerand’,
Die geeft Mij eer, en elk, die met verstand
Zijn wegen richt, mag op Mijn gunst vertrouwen;
Ik zal Gods heil hem eeuwig doen aanschouwen.”

Gemeente, jongelui, nu ons derde punt:

3. De dank van de oprechte christen
Je zegt het misschien wel eens in het gewone leven, jongelui: ‘Wat je ook doet, het is nooit goed!’ Misschien denkt u dat nu ook wel, nu God u op deze dankdag ter verantwoording roept. Terwijl Hij, net als destijds bij de berg Sinaï, blinkend verschijnt in heerlijkheid en majesteit. En ons in gedachten oproept voor Zijn heilige troon en zegt: ’Uw dankoffers heb Ik niet nodig. En al die andere offers van uw dank, terwijl u ondertussen stiekem in de zonde leeft, die hoef Ik ook niet te zien. Die heb Ik ook niet nodig.’
Maar toch is er in deze psalm niet alleen dreiging en oordeel! Er is ook licht en troost en hoop.
We lezen dat in vers 14 en 15: Offer Gode dank, en betaal de Allerhoogste uw geloften. En roep Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en u zult Mij eren. En ook vers 23: Wie dank offert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.

Wat is nu de ware dank die God aangenaam is, waarmee u de Heere behagen kunt, waarin de Heere genoegen schept? Jongens en meisjes, wat is de dank waarvan je zou kunnen zeggen dat de Heere er blij mee is?
Dat is de dank die groeit in de diepte.
Niet waarbij ik mijzelf en mijn eigen offers aanprijs voor God. Nee, ware dank groeit op vanuit de diepte. Daar waar ik zie dat mijn offers niet voldoen. Zoals de dichter van Psalm 40 zegt: Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist (Ps.40:7). Iets dergelijks lezen we ook in Psalm 51: Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen (Ps.51:18).
Al die offers waren beelden of afbeeldingen die heenwezen naar het komende offer, naar het komende Godslam, dat gekomen is. Naar het Lam, dat gezegd had: ‘Zie, Ik kom, in de rol des boeks is Mijn Naam geschreven. Ik kom en Ik heb lust, o mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands (Ps.40:9).’

Dank groeit in de diepte van mijn verlorenheid, waar ik sta ik voor God, en waar ik weet en geloof en belijd voor God: Ik kan de prijs van mijn ziel – met al die offers van mijn godsdienst – aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen! In de diepte van mijn verlorenheid voor God, terwijl God op de Sinaï blinkend verschijnt in heerlijkheid en voldoening eist. Waar ik zeggen moet: ‘Heere, ik heb niets om te betalen’. Daar klinkt het: De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten (Ps.51:9). ‘Heere, dat offer zult U niet verachten. U veracht de offers van uiterlijke christenen en U veracht de offers van goddeloze christenen. Maar een gebroken hart en een verslagen geest veracht U niet!’

Weet je, jongens en meisjes, waar de Heere blij mee is op deze dankdag? Wanneer wordt de Heere blij van je dank? Als je straks naar huis gaat, en op je kamer stilletjes je knieën buigt en zegt: ‘O Heere God, ik heb het allemaal niet verdiend, wat bent U toch goed voor mij, terwijl ik zo slecht ben voor U.’
De Heere is niet blij met een opengebroken spaarpot waarvan je al het geld aan de kerk of aan de zending geeft, en dat je dan denkt dat je goed bent. De Heere is blij met een gebroken hart, met een verslagen hart, dat zegt: ‘Wees mij genadig, o God, en vergeef mij al mijn zonden.’
Gemeente, dat is ten diepste het grootste verschil tussen echte dank en namaak. Echte dank komt uit een verbroken hart. Echte dank rijst omhoog naar God en komt voort uit een hart dat de bittere schreeuw kent: ‘O God, wees mij genadig!’
En de rest is: namaak. De rest is uiterlijk vertoon. Misschien wel groots en indrukwekkend, maar het ademt de geestelijke dood. Echte dank komt op uit de diepte. Daar komt het vandaan. En het richt zich op God. Kijk maar in vers 14: Offer Gode dank. Dat is de richting. Dan heb je niet jezelf op het oog, maar de Heere.

Oprechte dank – we lezen dat in vers 15 en 23 – is gericht op Gods eer. En dan is onze dank in de eerste plaats geestelijk. Want God is een Geest. En die Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in de Geest, in geest en in waarheid.
Als we echt danken, is er innerlijke verbrokenheid, verslagenheid in het hart, en de bede: O God, wees mij zondaar genadig (Luk.18:13). In zo’n hart is geestelijk leven. In zo’n hart is er een heilige minachting van alles van mijzelf. Terwijl ik belijd: ‘Niet de offers die ik breng, niet de tranen die ik pleng, niet wat ik doe of laat, niet al mijn godsdienst.’ In zo’n hart is minachting voor mezelf en hoogachting en verlangen naar een leven uit Gods offer. Niet vanuit mijn offers, maar vanuit Gods offer.
Terwijl ik als het ware de stem vanuit de hemel hoor, die zegt: ‘Zijn bloed, Zijn tranen en Zijn lijden, zijn dierbaar in Gods oog.’

Die dank is geestelijk en tegelijkertijd ernstig en oprecht. Niet alleen maar praten, maar doen. Betaal de Allerhoogste uw geloften. Laat het in ons leven zichtbaar zijn wat we zeggen, wat we belijden. Een leven dat hoorbaar, zichtbaar en merkbaar gericht is op de eer van God, op Zijn Naam en op de komende dag van de eeuwigheid.

Echte dank komt uit een geestelijk hart, uit een nederig hart. Echte dank is ernstig en oprecht. En tegelijkertijd – ik zeg het nog maar een keer – is er diepe vernedering in onszelf als we zien Wie God is. Dan vervliegt de illusie dat God misschien wel tevreden zou zijn met wat ik doe en wie ik ben. Want God is groot, heilig en rechtvaardig; ik ben maar nietig en klein.

Dat voel je in je hart, en dan weet je dat je geen enkele reden hebt om als de farizeeër staande voor God te danken, dat je niet zo slecht zou zijn als andere mensen. Dan heb je reden om te buigen, om met je gezicht op de grond te vallen, en net als de tollenaar te zeggen: ‘O God, ik ben de slechtste van iedereen, wees mij, zondaar, genadig!’
Oprechte dank is vol van de erkenning van eigen onwaardigheid. Wat zal ik de Heere toch vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?

En tegelijkertijd is oprechte dank altijd hartelijk en vurig. Met een hartelijk en een intens verlangen om God te bedoelen. Om voor Hem te leven. Om van dag tot dag met de Heere te leven van dag tot dag.

Ten slotte: echte en oprechte dank offert Gode dank vanwege Zijn offer. Als er íets een plaats heeft in het leven van een oprecht dankend mens, dan is het wel dit. Kijk maar in uw hart. Is er oprechte dank in mijn hart?
Heeft Gods offer, het offer van Christus, de belangrijkste plaats in mijn leven? Zijn offer voor mijn schuld. Zijn offer voor mijn biddeloosheid. Zijn offer voor mijn ondankbaarheid.
Echte dank groeit daar, waar ik God dank op mijn knieën, in de diepte. Omdat Hij de schuld voor mijn zonde wilde betalen, maar ook en zelfs de schuld van mijn bidden en de schuld van mijn danken. Het is de dank van een in zichzelf verloren mens van wie het oog op Gods offer gericht is. Niet op mijn offers, maar op Gods offer. Die dank is Gode aangenaam.
Jongens en meisjes, met die dank is de Heere blij! Op zo’n dankend leven… Nee, niet op zo’n leven in slaafse dienstbaarheid, in zwoegen, in jezelf kwellen, en ook niet op zo’n leven in goddeloosheid, terwijl we ondertussen maar praten over godsdienstige zaken… Nee, op zo’n dankend leven, vanuit de diepte, met zicht op het offer van Christus voor mijn schuld, op zo’n leven rust veel zegen.

Op zo’n dankend leven rust tweeërlei zegen. Lees vers 15 en vers 23 maar: Roep Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen en – dat moeten we ook niet vergeten – u zult Mij eren. Als je zo leeft in dankbaarheid – biddend en belijdend op je knieën voor God, met een oog van geloof en verwondering op het offer van Christus – dan is dit Gods belofte. Hij zal u dan, zo zegt de dichter van Psalm 33, niet laten omkomen in dure tijd en hongersnood.
Het tweede deel van die zegen lezen we in vers 23: Wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien. Dat wil zeggen: wie zo in dankbaarheid leeft, wie zo met de Heere leeft, die ontvangt loon, genadeloon.

Welk loon is dat dan? Dat staat er: het zien van Gods heil. Wie zo met de Heere leeft, krijgt genadeloon, namelijk: het zien en het méér mogen zien van het heil dat in God is. Van de genade van Christus. Van het kennen van die genade, van de schuldvergeving, en van de verdienste van het kruis.

In die weg van oprechte dankbaarheid – niet kijken naar je eigen offers, niet leven in de zonde, maar vanuit de diepte het oog gericht op het offer van Christus – in die weg geeft de Heere Zijn zegen.
In de weg van kinderplicht: een leven gericht op God, een leven met God. In die weg geeft de Vader troost. In die weg geeft de Heere rust, meer vastheid, meer zekerheid en meer licht in het leven van de genade.
Daarom zegt de apostel Paulus in Efeze 5 vers 2: En wandel in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekende reuk.
Als dat zo is in uw leven, offer dan Gode dank en betaal de Allerhoogste uw geloften!

Amen.

Slotzang Psalm 69:13 en 14:

Dat zal den HEER veel aangenamer zijn
Dan os of var, die hunnen klauw verdelen.
De blijdschap zal het hart der vromen strelen,
Als zij mij zien, verlost van smart en pijn.
Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet,
Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven;
Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet;
Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.

Gij, hemel, aard’ en zee, vermeldt Gods lof;
Laat al wat leeft Zijn trouw en goedheid prijzen;
Want God zal aan Zijn Sion hulp bewijzen,
En Juda’s steên herbouwen uit het stof.
Daar zal Zijn volk weer wonen naar Zijn raad,
God eeuwig hun Zijn volle gunst betonen;
Daar zullen zij, Gods knechten met hun zaad,
Zij, die Zijn naam beminnen, erf’lijk wonen.

Thema: Dankdag - Tag: Psalmen

Zoeken

Laatst geplaatst

  • Preek Handelingen 17: Paulus op Areopagus 7 December 2019
  • Preek Psalm 147 – Roepen van jonge raven 6 December 2019
  • Preek Jesaja 45 – Wendt u naar Mij toe en wordt behouden 29 November 2019
  • Preek Jesaja 51 – Een zekere toekomst (oudejaarsavond) 28 November 2019

Copyright Leespreken© 2019